Meetgegevens zeggen niet alles, er is meer informatie dat ons leert begrijpen hoe Brabant ‘in elkaar zit’.

De ondergrond en bodem van Brabant

Achtergrondinformatie natuur, water en milieu

Naast gegevens die we regelmatig meten (zoals de water of luchtkwaliteit of de aanwezigheid van planten en dieren), is er informatie over Brabant die niet snel verandert. Bijvoorbeeld: de aanwezigheid van zand- of kleigronden. Dit soort informatie presenteren we hieronder. Deze gegevens helpen om Brabant beter te begrijpen.

De ondergrond en bodem van Brabant

De ondergrond van Brabant bestaat uit een opeenvolging van lagen zand, klei, leem en veen. Er liggen verschillende materialen aan het oppervlak: zeeklei in het lage noordwesten van Brabant, rivierklei in het noorden van Brabant en zand in de rest van Noord-Brabant, vaak op de hogere delen.

Schematische weergave grondwatersysteem in Noord-Brabant. Op basis van conceptueel model grondwater Maasstroomgebied (Deltares en RIVM, 2010).

De lagen verschillen in waterdoorlatenheid. Grondwater stroomt het makkelijkst in lagen die bestaan uit grof zand of grind. We noemen dit de ‘watervoerende pakketten’. Het grondwater dat we gebruiken voor de drinkwaterbereiding winnen we in deze lagen. Tussen de watervoerende pakketten bevinden zich slecht doorlatende lagen klei of leem. Het water stroomt hier in verhouding tot de watervoerende pakketten zeer traag doorheen.

Vooral in de lagere delen zoals in de Centrale Slenk (ook wel Roerdalslenk genoemd) zijn zeer dikke goed doorlatende pakketten aanwezig. Hier winnen we dan ook relatief veel grondwater. De Centrale Slenk is het gevolg van breuken in de aardkorst.

In Brabant ligt een aantal geologische breuken. Langs de breuken vonden en vinden verticale verschuivingen van de aardkorst plaats, waardoor ook aan het aardoppervlak een hoogteverschil is ontstaan. Het lage deel noemen we slenk, het hogere deel een horst. Ooit waren deze hoogteverschillen groter dan nu, maar door erosie zijn de verschillen verkleind. Toch is het hoogteverschil op bepaalde plekken nog duidelijk te zien, zoals de Peelrandbreuk bij Uden.

Tussen het bodemmateriaal bevindt zich water. Dit grondwater is onderdeel van de hydrologische kringloop. Neerslag die niet verdampt of afstroomt, sijpelt in de bodem en voedt het grondwater. Dit gebeurt vooral in de hoger gelegen infiltratiegebieden. Het water stroomt van daaruit langzaam door de bodem naar de lagere kwelgebieden en komt daar weer naar boven.

Het geheel van met elkaar in verbinding staande infiltratie- en kwelgebieden noemen we een grondwatersysteem. Een grondwatersysteem kan zich over vele kilometers uitstrekken of over enkele tientallen meters, van perceel naar sloot. Kwel komt vooral voor in de lagere delen: in beekdalen, langs de Maas, in Noordwest-Brabant en op de overgangszone tussen hoog en laag Brabant.

Het grondgebruik in Brabant hangt samen met de bodemsoort.

Kenmerken zijn onder meer:

  • Een afwisseling van bos, grasland en maisteelt op de zandgronden. Dit betreft het grootste deel van de provincie. Ook een aantal van de grootste steden zoals Eindhoven, Tilburg en Helmond ligt op de zandgronden.
  • Akkerbouw, zoals granen, aardappelen en suikerbieten in het zeeklei gebied in het noordwesten van de provincie.
  • Overwegend grasland in het rivierklei gebied in het noorden van Brabant.
  • Steden in het overgangsgebied tussen verschillende grondsoorten. Veel historische steden, zoals ’s-Hertogenbosch, Breda en Bergen op Zoom liggen op de overgang tussen verschillende grondsoorten én dichtbij watergangen. Op deze plaatsen zijn nederzettingen ontstaan omdat de voordelen van hoge gronden en de nabijheid van water beide aanwezig waren.