Brabant Inzicht Logo
/ Milieu / Vitale Bodem
Vitaliteit landbouwbodems Biologische landbouw Ontwikkeling landgebruik Inleiding vitale bodem Vitaliteit van natuurbodems

Vitaliteit landbouwbodems

De Brabantse landbouw kent een hoge productie dankzij de inzet van technologie, kennis, de ruime beschikbaarheid van voedingsstoffen en een goede waterhuishouding. Om de voedselvoorziening ook in de toekomst te garanderen, de drinkwatervoorraden en natuurwaarden veilig te stellen en de kwaliteit voor de fysieke leefomgeving te borgen is een goede zorg voor de bodem van belang.

Organische stof

De betekenis van organische stof

Organische stof in de bodem is afkomstig van dierlijke mest en ondergewerkte en verteerde plantenresten. In het verleden was de dierlijke mest rijk aan stro (vaste mest). Organische stof heeft een belangrijke invloed op de vitaliteit van de bodem en werkt positief door in een aantal maatschappelijke functies van de bodem. Uit de meetwaarden van de grondbemonsteringen blijkt dat het gehalte aan organische stof in Brabantse bodems de afgelopen 25 jaar niet is veranderd en stabiel blijft.

Waterbergend vermogen

Organische stof verhoogt het vermogen van de grond om vocht vast te houden. Daardoor zijn bodems met voldoende organische stof (op zandgrond tenminste 3-3,5%) minder gevoelig voor droogte en ondervinden gewassen minder last van korte perioden van droogte. Organische stof dempt daarmee de negatieve effecten van klimaatverandering.

Voedselproductie

Organische stof verbetert de bodemstructuur zodat planten beter kunnen wortelen, het bevordert de bewerkbaarheid van de bodem en bindt mineralen die essentieel zijn voor de plant, zoals kalium, calcium en magnesium. Deze komen hierdoor geleidelijk beschikbaar voor opname door het gewas. Bovendien bevat de organische stof zelf mineralen zoals stikstof, zwavel en fosfor, die na afbraak door bodemorganismen beschikbaar komen voor de
plant.

Biodiversiteit

Een toename van organische stof stimuleert een actief en veelzijdig bodemleven dat op zijn beurt bijdraagt aan het weren van ziekten en plagen en een verbetering van de bodemstructuur.

Waterkwaliteit

Door de binding van mineralen en andere voedingsstoffen aan organische stof worden deze efficiënt benut door het gewas en ze gaan niet verloren naar het milieu. De waterkwaliteit loopt zo minder gevaar.

Klimaat

CO2 is een broeikasgas, maar tevens een voedingsstof voor planten. Afgestorven plantenresten kunnen in de bodem terechtkomen waardoor de hoeveelheid organische stof stijgt. Daarmee wordt koolstof (C) in de bodem opgeslagen zodat het niet meer als CO2 bijdraagt aan de opwarming van het klimaat. Bodems met een stijgende hoeveelheid organische stof vertragen dus de klimaatverandering.

Wat vertelt de kaart?

Het kaartbeeld is tot stand gekomen op basis van gemeten waarden in de bovengrond (grondbemonsteringen 2013 – 2016). Het organische stofgehalte in de bodems ligt voor bouwland op zand- en kleigrond in Noord-Brabant tussen 3 en 4%, waarbij de kleigronden iets hoger scoren. Voor grasland op zandgrond worden percentages gemeten tussen 4 en 5%, voor grasland op kleigrond tussen 5 en 8%. Een score van <3,3% organische stof wordt vanuit landbouwkundig oogpunt als ‘laag’ gewaardeerd.

Met uitzondering van een aantal locaties van bouwland op zandgrond is het percentage organische stof voor landbouwkundig gebruik toereikend. De organische-stofgehalten zijn het laagst op de zandgronden die het meest recent zijn ontgonnen, vanaf de jaren 30 in de vorige eeuw. De verschillen op zandgrond zijn beperkt, waarschijnlijk doordat het gebruik als grasland wordt afgewisseld met de teelt van voedergewassen op bouwland. Organische stof wordt afgebroken onder invloed van grondbewerking. Als dit extensiever en minder diep wordt uitgevoerd, levert dat een situatie op die gunstig kan uitpakken voor organische stof.

Fosfaat

De betekenis van fosfaat

De fosfaattoestand geeft aan of er voldoende fosfaat in de bodem zit voor een optimale gewasproductie. Voor grasland wordt de hoeveelheid fosfaat in de bodem gemeten via een extractie met ammonium-lactaat (PAL-getal). Voor bouwland wordt gebruik gemaakt van een analysemethode waarbij de bodem wordt geschud met water (PW-getal). Het PAL-getal en PW-getal zijn een maat voor de beschikbaarheid van het in de bodem aanwezige fosfaat voor het gewas. Afhankelijk van de hoeveelheid beschikbaar fosfaat wordt een bodem in het kader van de fosfaatgebruiksnormen geclassificeerd als ‘arm’, ‘laag’, ‘neutraal’ of ‘hoog’.

De fosfaattoestand in de tijd vertoont op basis van metingen een stijging tussen de periode 1988-1992 en de periode 1998-2002. Na 2002 blijft deze toestand stabiel tot de periode 2013-2016 (de meest recente meetperiode) voor zowel bouwland als grasland.

Fosfaatverzadiging

De fosfaatverzadiging geeft een indicatie voor de mate van berging van fosfaat in de bodem. Als de verzadigingsgraad hoog is, is er een verhoogd risico op eventuele af- en uitspoeling van fosfaat. Afspoeling kan plaatsvinden over de bodem tijdens en na regenbuien op natte bodems en in bodems waar het regenwater moeilijk kan infiltreren; bijvoorbeeld op kleigronden en verdichte bodems. Uitspoeling naar het grondwater kan optreden in een zuurstofarm bodemmilieu door bijvoorbeeld een hoge grondwaterstand.

Een grond is fosfaatverzadigd indien een kwart van de vastleggingscapaciteit in de bodemlaag tussen maaiveld en de gemiddeld hoogste grondwaterstand door fosfaat is benut. De beschikbare bodemdata zijn afkomstig uit de bodemlaag van 0-10 cm voor grasland en van 0-30 cm voor bouwland en over de periode 2013 – 2016. Over de gehele bodemlaag tot aan het gemiddeld hoogste grondwater kan de fosfaatverzadiging dus lager zijn dan de gepresenteerde gegevens.

Wat vertellen de kaarten

De fosfaattoestand en fosfaatverzadigingsgraad van de Brabantse landbouwgronden op zand zijn overwegend hoog. De bodems zijn dus rijk aan fosfaat. Op zandgronden is de toplaag op 50 – 70% van het landbouwareaal verzadigd met fosfaat; op kleigronden geldt dat voor 30 – 40% van het landbouwareaal.

De hoge fosfaatverzadiging op zand hangt samen met de hoge giften aan dierlijke mest aan het einde van de vorige eeuw als gevolg van hoge concentraties aan intensieve veehouderijen. De mestgiften lagen toen hoger dan de gewasopname. Fosfaat is weinig mobiel en heeft zich in de loop der jaren dus opgehoopt in de bodem.

Meer dan 80% van het areaal aan bouwland heeft een PAL-getal >55. Voor grasland op zand heeft bijna 80% van het areaal een PW-getal >50. Op de kleigronden ligt dit gemiddeld genomen iets lager. Het verschil tussen zand- en kleigronden wordt deels veroorzaakt door de bemestingsgeschiedenis en deels door de bodemeigenschappen. Kleigronden hebben meer kalk en zijn minder zuur, waardoor de fosfaatbeschikbaarheid lager is dan op zandgronden.

Landbouwkundig gezien bevatten de zandgronden veelal ruim voldoende fosfaat voor een goede gewasproductie. Voor het watermilieu bestaat er echter een verhoogd risico op af- en uitspoeling. Op kleigronden is de fosfaattoestand en de verzadiging minder hoog en ligt het risico voor het watermilieu lager.

Bodemstructuur

De betekenis van de bodemstructuur

De bodemstructuur is de verdeling van de vaste bodemdeeltjes (mineralen en organische stof). De deeltjes worden gescheiden door poriën. Verdichting van bodems treedt op wanneer de bodemstructuur, en daarmee de luchtporiën, in de bodem worden samengedrukt en beschadigd door de inzet van zware machines en intensieve grondbewerkingen. Het risico op verdichting is groot onder natte omstandigheden in voorjaar en najaar. Verdichte bodems blokkeren de uitwisseling van zuurstof en water en remmen zo de wortelontwikkeling van de gewassen. Dit belemmert de gewasproductie en maakt gewassen gevoeliger voor ziekten. Bij een lagere productie worden er minder meststoffen opgenomen waardoor de kans op verliezen naar het grondwater toeneemt.

Verdichting bemoeilijkt ook de afvoer van water, waardoor gronden later bewerkbaar zijn in het voorjaar én het risico op plasvorming en afspoeling toeneemt.

Een verdere achteruitgang van de bodemstructuur kan worden voorkomen door het berijden en bewerken van de grond beter af te stemmen op de vochttoestand van de bodem en het stimuleren van het bodemleven. Ook diep-wortelende gewassen kunnen helpen de bodemverdichting te verminderen.

Wat vertelt de kaart

De structuur van de meeste bodems in Brabant scoort ‘matig tot slecht’. Kleigronden scoren gemiddeld hoger dan zandgronden. De bodemstructuur onder graslanden op zowel klei als zand is beter dan onder bouwland. Dit heeft te maken met de intensieve grondbewerking van bouwlanden met zware landbouwmachines. Onder graslanden is het bodemleven doorgaans beter ontwikkeld, waardoor er meer poriën zullen voorkomen.

Bodembiodiversiteit

De betekenis van bodembiodiversiteit

De bodembiodiversiteit geeft de verscheidenheid aan bodemleven aan. Het bodemleven bestaat uit een mengsel van wormen, springstaarten, mijten, aaltjes en bacteriën. De bodembiodiversiteit speelt een belangrijke rol voor de bodemkwaliteit. Het draagt bij aan de omzetting van organische stof, is van invloed op het beschikbaar komen van nutriënten voor planten, breekt deels organische residuen van gewasbeschermingsmiddelen af, verlaagt de risico’s op ziekten en plagen en speelt een positieve rol bij de bodemstructuur.

Een lage bodembiodiversiteit kan het gevolg zijn van een intensieve bewerking en benutting van het productievermogen van de landbouwbodems. Op bouwland speelt daarnaast het gebruik van herbiciden en pesticiden een rol. Een extensiever gebruik van gewasbeschermingsmiddelen in combinatie met minder frequente en minder diepe grondbewerking biedt kansen voor een beter bodemleven.

Wat vertelt de kaart

De kaart is gebaseerd op gegevens van het RIVM. De score die door het RIVM wordt gebruikt als indicator voor de bodembiodiversiteit, is omgezet naar een schaal van 0 tot 10. Vanwege het beperkt aantal bemonsteringen van bodembiodiversiteit geeft de kaart een globale indicatie.

De intensief bewerkte landbouwgronden scoren voor bodembiodiversiteit over het algemeen als ‘zeer matig tot slecht’. Door regelmatig ploegen zijn er schommelingen in het organische stofgehalte, dat een voedingsbron is voor bodemleven. Het bodemleven sterft deels af door ploegen. De laagste scores zijn voor bouwlanden in het oostelijk zandgebied. Dit hangt vermoedelijk samen met de intensieve grondbewerking in combinatie met drijfmestgiften en de toepassing van kunstmest en gewasbeschermingsmiddelen. De hoogste score voor bodembiodiversiteit is toegekend aan de nattere gronden die rijk zijn aan organische stof en in gebruik zijn als grasland.

Waterregulatie

De betekenis van waterregulatie

Waterregulatie geeft het vermogen weer van de bodem om water vast te houden én om water door te voeren. Een goede bodemstructuur en organische stof dragen bij aan het vochtbindend vermogen. Het binden van water is nodig voor de vochtvoorziening van gewassen, met name van belang om korte
perioden van droogte te kunnen overbruggen. Een bodem moet daarnaast ook in staat zijn water tijdens piekbuien op te kunnen vangen en te kunnen doorvoeren, zodat er voldoende ruimte is voor zuurstof. Bodems met een diepe grondwaterstand kunnen veel water bergen en hebben minder risico op wateroverlast. De doorlatendheid kan een probleem zijn in compacte bodems, zoals klei, en wanneer er sprake is van bodemverdichting door zware machines. Alle grondsoorten zijn voor dit laatste gevoelig.

Wat vertelt de kaart

De score voor waterregulatie is het laagst voor grasland op kleigrond vanwege de ondiepe grondwaterstanden. Op de beter ontwaterde bouwlanden op klei is de waterregulatie op ruim 75% van het areaal ‘matig/goed tot goed’.
Grasland op zandgrond heeft een iets lagere score. Circa 80% van het areaal aan bouwland op zand heeft een score van ‘matig/goed tot goed’ dankzij hun ligging op de hogere delen van het zandgebied. Naar schatting heeft 20-30% van het landbouwareaal behoefte aan verbetering van de waterregulatie als gevolg van een slechte tot matige bodemstructuur. Mogelijke gevolgen van die blootstelling zijn aantasting van de biodiversiteit, verstoring van kringloopfuncties, bio-accumulatie en vergiftiging.

Regulatie van voedingsstoffen

De betekenis van de regulatie van voedingsstoffen

Met de regulatie van voedingsstoffen wordt het vermogen van de bodem bedoeld om meststoffen vast te houden (retentie) en te tijdig leveren aan gewassen tijdens het groeiseizoen. De regulatie is afhankelijk van een aantal factoren zoals organische stof en klei, de hoeveelheid stikstof-totaal, het gehalte aan koper en zink in de bodem, de zuurgraad, en het bodembeheer door de agrariër. Klei en organische stof (humus) zijn in staat mineralen aan zich te binden. Het beheer van de bodem heeft betrekking op het gebruik van dierlijke mest en kunstmest, de grondbewerking en de ontwatering van percelen.

Wat vertelt de kaart

Op vrijwel het gehele areaal aan grasland op kleigrond is de score voor de regulatie van voedingsstoffen ‘matig/goed tot goed’. Voor bouwland op kleigrond heeft circa 60% van het areaal deze score. De regulatie van voedingsstoffen op zandgronden is aanzienlijk minder. Op 60% van het areaal grasland is de score ‘matig’ en op circa 65% van het areaal bouwland is de score ‘matig tot slecht’. Door het relatief laag gehalte aan organische stof zijn
bouwlanden op zandgrond gevoelig voor een verlies van meststoffen naar grond- en oppervlaktewater. De combinatie van de giften aan dierlijke mest en afwezigheid van een gewas in een deel van het jaar leveren een risico op voor de waterkwaliteit. Een nagewas moet dit risico beperken, mits tijdig ingezaaid.